Streefhuren zijn aan de orde bij mutaties van huurwoningen. Er kunnen zich bij DAEB woningen drie situaties voordoen:

  1. De woning wordt opnieuw verhuurd in de DAEB-tak;
  2. De woning wordt verkocht in de (particuliere) markt;
  3. De woning wordt ‘verkocht’ aan de niet-DAEB tak.

Voor de eerste twee situaties is het aanhouden van de liberalisatiegrens geen probleem. Bij situatie 2 komt er geen nieuwe verhuring meer voor, zodat er een streefhuur kan worden aangehouden die past bij DAEB.

Voor de laatste situatie is het met de huidige softwareprogramma’s nog lastig om de overgang van DAEB naar niet-DAEB met een passend huurperspectief in de waardering vorm te geven. Vanuit het DAEB perspectief zou primair situatie 2 als eerste aan de orde zijn. Na aankoop in de niet-DAEB tak zou vervolgens de ‘aangekochte’ woning een niet-DAEB streefhuur moeten krijgen. Immers, in de begroting dient primair vanuit de takken die na scheiding zijn ontstaan de begroting te worden opgesteld. Het is nu nog lastig om voor het DAEB en het niet-DAEB perspectief voor dezelfde woning een verschillende streefhuur te hanteren. Gegeven deze omstandigheid accepteren Aw en WSW voor de dPi de volgende tussenoplossing. De woningen die onder situatie 3 vallen en binnen de prognoseperiode van 5 jaar gaan muteren, mogen een streefhuur krijgen die boven de liberalisatiegrens ligt. Woningen die na het vijfde jaar muteren dienen een streefhuur te krijgen die binnen de liberalisatiegrens blijft.